Herman en Aaf Bouber

Herman en Aaf Bouber

HERMAN BOUBER

(Amsterdam 24-9-1885 Amsterdam 2-2-1963)

Leven tussen acht en elf

Herman Bouber in de jaren '60

Herman Blom, zich noemende en schrijvende Herman Bouber, werd geboren als zoon van het ongehuwde dienstmeisje Elisabeth Bouber, dat, zwanger van de zoon des huizes, op staande voet ontslag kreeg. Herman werd daarom geregistreerd onder zijn moeder’s meisjesnaam. De naam Blom kreeg hij van een latere stiefvader, die hem echtte. Een dronkelap, aan wie Herman een gloeiende hekel had.


Hij groeide op in het hartje van de Jordaan en leerde er op de ambachtschool het vak van huisschilder. Op zijn 22ste trouwde hij met Aafje ten Hoope, een aankomende actrice, die van de vele mooie vrouwenrollen, die haar man zou schrijven, onvergetelijke creaties maakte. Als overbekend toneelechtpaar kregen zij de erenaam “De Boubers”. Herman was een eenvoudig mens. Bescheiden, integer, zachtaardig en wars van alle buitenkant en humbug. “Laat het maar zien tussen acht en elf”, was zijn motto. Bezeten van zijn vak, altijd bezig. In zijn atelier met decors en kostuums, thuis alle rollen eigenhandig uitschrijvend. Maar hoe eenvoudig en zachtaardig ook, in zijn werk moest je niet aankomen met gemakzucht of lamlendigheid. Dan kon hij angstaanjagend driftig worden. Want dan kwam je aan zijn passie, zijn kunst.


Herman Bouber in de film "Komedie om geld"

Hij ontpopte zich ook als een moedig ondernemer. Die, vaak ten onrechte, blind vertrouwde op zijn financiële partners, want voor het zakelijke aspect had hij tijd noch interesse. Hij verdiende veel geld, maar zette dat weer net zo gemakkelijk op het spel voor het uitbrengen van een nieuw stuk of een langjarig huurkontrakt met een theater. En als er een stuk niet liep? Hij schreef in een paar dagen iets nieuws, dat een week later al weer in première ging. Hij was vóór alles een gedreven kunstenaar, die artistiek vrijwel alles in eigen hand hield. Hij tekende, timmerde, schilderde zelf zijn decors. Hij regisseerde, speelde hoofdrollen, inspireerde en leidde zijn spelers naar een nieuwe, bijna filmische speelstijl, die bepalend werd voor het hedendaagse theater, de film en de televisie. Tegelijkertijd schreef hij zijn stukken (zelf noemde hij het volksschetsen) in een nieuw idioom. Herkenbare diep-menselijke emoties verwoord in eenvoudige spreektaal van alledag, zonder ooit grof te worden of ordinair. Voor die tijd een revolutie. Een onbedoelde, maar door zijn succes directe bedreiging voor het gevestigde elitaire toneel, waar men vooral de Klassieken declameerde met het brede gebaar, de gezwollen toon en literaire teksten, waarmee het gewone volk geen voeling had. Dat moest zich amuseren bij kitscherige toneeldraken of platte, vaak erotisch getinte, revues.


Herman Bouber was een socialist in hart en nieren. Een bewogen mens, die vóór alles opkwam voor de gewone man, de leden van zijn gezelschap voorop. Vaak tegen zijn persoonlijke belang in. Zo werd hij tijdens de Duitse bezetting lid van de Kultur Kammer. Om zijn mensen aan het werk te kunnen houden. Hij deed dat ondanks zijn haat tegen de bezetters, die zijn zoon Jan vermoordden (Jan Bouber werd in 1943 wegens verzetswerk ter dood veroordeeld. Het vonnis werd dankzij de wanhopige inzet van zijn ouders omgezet in levenslang, maar Jan stierf eind 1943 toch door uitputting in een Duitse gevangenis in Lüttringhausen). Herman sleepte zijn gezelschap door die moeilijke oorlogsjaren heen. Soms tegen betaling in voedsel, want zijn mensen, die hem op handen droegen, moesten toch eten. Dat hij daarvoor na de oorlog werd gestraft met een speelverbod van drie maanden heeft hem diep gegriefd en ontnam hem, inmiddels 60 jaar en zonder zijn niet teruggekeerde dierbaarste vrienden, de wil om het nog op te nemen tegen de misselijkmakende vooroorlogse kritikasters en vergaderaars met elleboogpunten, die nu hun kans schoon zagen om zónder Herman Bouber een zwaar gesubsidieerd Nieuw Nederlands Volkstoneel op te richten.
Aaf en Herman Bouber speelden nog een tiental jaren mooie gastrollen bij gezelschappen als Puck, Centrum en het Nieuw Nederlands Toneel. Pas in die jaren besefte een jonge toneelgeneratie dat die bescheiden Herman Bouber het vaderlandse toneel een nieuwe richting had gewezen en kreeg hij het respect dat hem toekwam. Met de benoeming van De Boubers tot Ereburgers van Amsterdam bij hun 50-jarig toneeljubileum in 1955 kwam tenslotte ook de verdiende gemeentelijke erkenning.


Aaf en Herman thuis in de bloemen bij hun vijftigjarig toneeljubileum

Herman Bouber overleed op zijn trouwdag op 2 februari 1963 en werd begraven vanuit de Stadsschouwburg in Amsterdam.



Voor details en bibliografie: Herman Bouber, kunstenaar en ondernemer










AAF BOUBER

(Hoorn 17-8-1985 Amsterdam 25-5-1974)

Aaf aan het begin van een lange carrière

Als kind in Hoorn speelde zij al toneel. De mensen, die iets moesten organiseren, dachten meteen aan Aafje. En Aafje kwam. Maakte kostuums van crêpe-papier en citeerde grappen en grollen, vertelde verhalen. Huilen, lachen, gieren, brullen om Aaf. Rondborstige boerendeerne, soubrette in de dop, meid met humor en een heel klein hartje. Overdag werkte ze bij vader, de goudsmid. Ze kreeg eens een brief van iemand, die schreef: Ik zie je nog zitten met je soldeerpijp. Toen ze veertien was ging ze met haar sigarenkistje met ringen, armbanden en kettingen naar Alkmaar voor het keurmerk en dan door naar Amsterdam om de sieraden te verkopen. Op haar zestiende kwam ze op een dag niet meer terug. Ze wilde aan het toneel, tegen de wil van haar vader, maar ja, what’s new pussycat? Aaf deed haar zin en ze kreeg een rolletje bij Louisette en Chrétienne, die in Carré de revue Amsterdam uitbrachten. Op de auditie moest ze even voorzingen en voorhuppelen en het was gepiept. Na Carré was het de kermistent van de legendarische Willem Hart, waar zovele latere groten hun eerste toneelschreden hebben gezet.


scène met Louis Bouwmeester

Daarna volgden het ensemble van Louis Bouwmeester, de revue van Ter Hall, Flora, de Frascati-schouwburg, de Plantage schouwburg. Al heel vroeg ook de film. Ver vóór Bleke Bet speelde ze al in een paar stomme films. In de Plantage Schouwburg voerde Herman Bouber de directie. Ze kenden elkaar al van een gezamenlijk bal, gegeven door hun amateurtoneelverenigingen, Aaf bij Tavenu, Herman bij Inter Amicos. Hoornse Aafje ten Hoope werd Aaf Bouber. Wat Aaf voor Herman heeft betekend en andersom zal niemand ooit kunnen achterhalen. Heeft Herman van haar gemaakt wat ze als actrice is geworden: de onvergelijkbare vertolkster van op de pure werkelijkheid gebaseerde dramatische, emotionele volkskarakters? Zelf zei ze ooit in een van haar vele interviews: “Ik heb geluk gehad met Herman. Hij was een groot vakman en hij kende mij beter dan wie ook. Soms riep hij me tijdens het schrijven: Aaf, lees dit eens. Dan, woorden doorkrassend: Ik weet het al. En na het herschrijven: ‘Je hoeft het niet opnieuw te lezen. Dit zijn jouw woorden. Ik heb het je horen zeggen”.


Aaf, lees dit es

Ze hebben het arm gehad, maar ook rijk. In de glorietijd van De Jantjes reikten de bomen tot in de hemel. Maar ja, Herman gaf het net zo makkelijk weer uit aan nieuwe producties. Dan moest Aaf weer schipperen met de maaltijden en kinderkleertjes verstellen. “Maar we hebben er nooit woorden over gehad. Herman was zo’n goeierd. Altijd geloven in de mooie woorden van zijn zakenvrienden. Altijd klaar om mensen te helpen, die het moeilijk hadden. En als het je goed gaat, weten ze je allemaal te vinden, hè”.
Ze hebben op zeven verschillende plaatsen in de Jordaan gewoond, eerst in de 1e Tuindwarsstraat. De Jordaan moest je kennen, zei Herman. Iedere hoek en iedere straat. Het was nog de tijd van de water-en-vuur-huisjes. Een emmer heet water voor een cent. De snoepwinkeltjes met gomballen en spinnekoppen. Als het slecht ging, naaide ze. 35 cent voor een bloes. Je kocht een kropje sla, een kop aardappels voor vijf cent, twee eieren en jus van de vorige dag. Het was ook de tijd dat je voor elkaar zorgde. Bij haar op de trap beviel eens een buurvrouw. Die wilde na een paar dagen al weer haar bed uit. Kwam er een andere buurvrouw, die zei: Niks ervan. Ik doe je was en zij van beneden maakt soep voor je en die en die komt strijken. Dat is Aaf Bouber zelf. Dat is de essentie van haar leven en verhalen. Op de erepenning van de stad Amsterdam staat eenvoudig gegraveerd: 25-XI-1955 — Aan de Boubers. Aanhalingstekens waren niet nodig.


Aaf, 85 jaar, in haar laatste creatie. De TV-thriller RITUEEL, VPRO '70

Aaf speelde in haar lange werkzame leven honderden rollen op het toneel, voor de radio, film en televisie. En vanzelf bijna alle vrouwenrollen in De Jantjes. Van Blonde Greet tot Na Druppel (1958 Carré)


Zie voor details: Aaf Bouber, de actrice










Ik ben duidelijk erfelijk belast. Volgens mensen, die het weten kunnen, heb ik beroepsmatig vooral veel weg van mijn grootvader met wie ik mij trouwens erg verwant voel. Zelfde ondernemingslust, snoeplust, verstrooidheid, werkdrift, temperament. Zijn obsessie voor theater.


Opa was altijd aan het werk. Ik herinner me hem vooral schrijvend in zijn werkkamertje (hij schreef alle rollen voor zijn acteurs persoonlijk met de hand uit) of schilderend en timmerend aan decors in zijn pakhuis aan de Nieuwe Herengracht om de hoek bij theater Carré. Een stille, bescheiden man met een gruwelijke hekel aan poeha of kapsones. Aan een kant ongelofelijk slordig in het bewaren van zijn stukken, recensies en foto’s. Nooit iets ingeplakt. Alles lag kriskras door elkaar opgeborgen in kratten en dozen.

Belangrijke afspraken werden mondeling gemaakt. Van zijn samenwerking met Louis Davids en Margie Morris stond niets op papier. Terwijl toch vooral de onsterfelijke melodieën van Margie Morris in niet geringe mate bijdroegen aan het succes van deze allervroegste Nederlandse musicals of, zoals mijn grootvader ze zelf noemde, ‘Volksschetsen’.


Tussen alle papieren in zijn nalatenschap zit ook geen enkele zakelijke overeenkomst met partners, die hem overigens, dankzij zijn naïeve vertrouwen in de mens, meermalen tot op het hemd hebben uitgekleed. Lijnrecht tegenover die slordigheid staan dan zijn keurig bijgehouden weekstaatjes (nog steeds in familiebezit), die een man tonen, die zijn financiën nauwgezet bijhield en die eerst zijn personeel en leveranciers uitbetaalde voor hij aan zichzelf dacht. Geen wonder dat zijn medewerkers hem op handen droegen. Ik heb nog nooit iemand ontmoet, die anders dan lovend en vol sympathie over hem sprak. Terwijl hij toch een enorme driftkikker moet zijn geweest. Daarover deden de wildste verhalen de ronde.


Zo klom hij eens tijdens een voorstelling wit van woede in de brandladder en sprong er van boven af weer uit, omdat er een doek verkeerd was ingehangen. En dat moest en zou nog tijdens de voorstelling worden hersteld. Zijn acteurs moesten dan ook niet proberen te schmieren, want dan kregen zij er ongenadig van langs. In de oorlog, toen bij razzia’s in Amsterdam Zuid de uit hun huizen gehaalde Joden voor transport werden verzameld in het grote plantsoen voor de Wolkenkrabber aan het Daniël Willinkplein, schreeuwde hij met gebalde vuist vanuit het raam van mijn vader’s flat, daar pal tegenover, teksten als: ‘Vuile rot Moffen!’ en ‘Nazi Schorem!’ tot mijn vader hem naar binnen trok.


Eenvoud was zijn wezenlijkste kenmerk. Als acteur, regisseur, ondernemer. Zijn lijfspreuk was ‘Laat het maar zien tussen acht en elf’. Hij gruwde van de gezwollen speelstijl in zijn tijd en streefde naar een naturel acteerstijl, die dicht lag bij die van moderne filmacteurs. Hij was daarin zijn tijd vér en vér vooruit. Ook als toneelschrijver had hij geen pretenties. Zijn stukken noemde hij bij voorkeur ‘volksschetsen’. Hij werd geadoreerd, maar ook diep verguisd.


Een deel van het toneelestablishment keek op hem neer als te volks, maar voelde zich tegelijkertijd enorm bedreigd door zijn overweldigende successen, die hij uit eigen zak financierde. Na de oorlog is er vanuit die hoek dan ook alles gedaan om hem te discrimineren.


Zo werd hem verweten dat hij in de oorlog zijn gezelschap door had laten spelen. Wat hij louter deed om zijn artiesten in leven te houden. Want Herman Bouber, die naast zijn beste theatervrienden ook zijn zoon Jan verloor, haatte de Duitse bezetters tot in het diepst van zijn ziel. Maar hij kreeg na de bevrijding een speelverbod van drie maanden opgelegd, zogenaamd voor collaboratie met de vijand. En toen in diezelfde tijd Het Nieuw Nederlands Volkstoneel werd opgericht met forse subsidies, werd Herman Bouber, de grootste en meest succesvolle toneelondernemer/vernieuwer van zijn tijd, gepasseerd en genegeerd. Ook de bij zijn jubileum door de gemeente Amsterdam beloofde nieuwe eigen thuisbasis heeft hij nooit gekregen. Dat lag voor een deel ook aan hemzelf. Hij was te trots om zijn hand op te houden en te schuchter om zijn rechten te claimen.


De eenvoud zelf

Hij moest eens naar het postkantoor voor postzegels. Binnen een paar minuten terug, zei hij dat het te druk was en dat hij niet in de rij wilde staan. Probeerde oma hem terug te sturen met: ‘Nou, dan ga je vooraan staan. Zeg maar dat je Herman Bouber bent!’ Want grootmoeder had met het woord bescheidenheid weinig op. Zij was een zelfverzekerde vrouw, die zich graag liet zien en bewonderen. In de theaters Royal en Desmet ging zij liever door de hoofdingang naar binnen tussen het wachtende publiek door dan dat ze de artiesteningang nam. Misschien niet haar aardigste eigenschap, maar opa heeft in zijn leven denk ik wel veel steun gehad aan haar assertieve levenshouding.


Ik mocht op zondag vaak mee om voor het eindapplaus aan oma’s hand mee op te gaan, een klein jongetje in een wit overhemdje met een dasje om. Apetrots was ik dan, zo klein als ik was. Desondanks heeft het tot na mijn puberteit geduurd voordat ik mijn bestemming begreep. Mijn moeder maakte mij namelijk heel duidelijk dat het artiestenvak niets dan armoede betekende, zoals zij dat had ervaren met mijn vader. Zij verliet hem daarom, met mij op haar arm, toen ik een paar maanden oud was.


Mijn vader had niets met acteren. Hij werkte bij gebrek aan beter bij mijn grootvader als manusje van alles. Decors maken, opbouwen, rolletjes spelen, alles wat er in de zaak op betaalde arbeid kon worden uitgespaard. En ik denk dat mijn grootvader hem ook niet erg heeft gewaardeerd. In dat opzicht was hij een harde. Complimenteren of voortrekken was er niet bij. Toen ik hem na mijn debuut in De Jantjes in theater Carré vroeg of ik talent had zei hij: “Het zou kunnen, maar ík heb het nog niet gezien.” En toen ik later, als volontair bij het NNTG, eens klaagde dat mijn naam nooit op de kleedkamer indeling stond, kreeg ik te horen: “Dan vraag je zelf maar je waar je mag zitten, Gravotto”. Mijn vader, ook in die voorstelling, legde me uit dat het ‘Graaf Otto’ was en dat het ook altijd tegen hem werd gezegd als opa vond dat hij te veel noten op zijn zang had.


Oma, zoals ik mij haar herinner

Opa mocht dan weinig consideratie met zijn nazaten hebben, oma daarentegen was een en al bezorgde moederkloek. Altijd attent of je wel warm genoeg was aangekleed, altijd een wit "fijntje" met dik boter voor je smeren en dan nog een tweede, omdat één volgens haar naar meer smaakte. En later, toen ik onderweg naar school op maandagochtend langs hun huis aan de Waalstraat kwam, een kwartje vanaf het balcon voor de sportkrant bij de kiosk op de hoek. Zij is maar één keer boos op me geweest, ooit. Dat was in 1950 toen ik figureerde in De Jantjes in Carré.

Deze opkomst ben ik dus nooit meer vergeten

Ik werd geacht als matroos enigszins beschonken op te komen tijdens een drukke scène rond mijn grootmoeder als Na Druppel. Vlak daarvóór had zij een korte monoloog en ik kwam een keer te vroeg op. Door die verkeerde timing begon de zaal onder oma’s monoloog te lachen. Nou, dát heb ik geweten! Toen was zij, net als opa, de furieuze vakfanaat, die niets en niemand ontzag. Ik kwam voortaan altijd precies op tijd op en ben dat de rest van mijn leven blijven doen.