Heddy Bouber

Heddy Bouber

HEDDY BOUBER

(Amsterdam  24-4-1908  Amsterdam 22-4-1986)


Heddy 15 jaar

Oudste zoon van Aaf en Herman Bouber.

Hij trouwde in 1934 met Deborah van der Steen, die hem in 1936 verliet. Uit het kortstondige huwelijk werd zoon Bob geboren. Heddy hertrouwde later met Nettie Hart en kreeg nog twee kinderen Jan en Emmie. Vanwege een ernstige ooghandicap kon hij zijn opleiding als technisch tekenaar niet afmaken.

Daarna kwam hij bij zijn vader’s gezelschap, waar hij een groot deel van zijn toneelcarrière aan verbonden bleef (1930-1956).

Heddy (2e van links) als Bertus in het stuk 'Het is anders'

Ook werkte hij bij het Gezelschap Jan Nooy, Willem Goossen’s Volkstoneel, het Nederlands Jeugdtoneel, De Toneelvereniging, het Nieuw Nederlands Toneelgezelschap, de Schouwspelers, het Amsterdams Volkstoneel en in diverse vrije produkties. Hij vertolkte tientallen rollen in stukken als Het vierde beest, De Woekeraarster, Het kind van de buurvrouw, Ontwaking, Detectivestory, Zeemansvrouwen, Pinokkio, De tante van Charley, Elias weet het beter, De Jantjes, Op hoop van zegen, Mevrouw Warren’s bedrijf, Duif en doffer, Boefje, De big van het 168ste regiment, La neige sale, Schakels, De commensaal, De twee wezen, Anna Christie, Mijn zoons, enz. van auteurs als A. Bromet, Arthur Miller, Herman Bouber, Herman Heijermans, Johan Elsensohn, Willem van Iependaal, Sam Cohen, S.O’Casey, E.O’Neill, Johan Fabricius, A.Hoffman, George Bernard Shaw.

Maar het theater en toneel spelen was voor hem nooit de passie, die het voor zijn ouders was. In de zestiger jaren werd hij tot zijn eigen grote opluchting vaste medewerker bij het Stedelijk museum, waar hij tot aan zijn pensioen o.a. meertalige rondleidingen gaf in de Stijlkamers.


Heddy met zijn moeder Aaf en Riek Schagen als journalist Bennister in het TV-stuk 'Het getuigschrift' (KRO 2/9 '57).

Televisie

  • John Walker schrijft aan zijn moeder (NCRV 1954-55)
  • John Walker schrijft aan zijn moeder (NCRV 1954-55)
  • Standvastig hart (NTS 1954-55)
  • Het getuigschrift (KRO 1957-58)
  • De opgaande zon (VARA 1957-58)
  • De Jantjes (VARA 1960-61)

Film

  • Moutarde van Sonansee (Toon Hermans 1959)

Mijn moeder verliet mijn vader al toen ik nog maar zes maanden was. Vanuit haar perspectief logisch. Mijn vader was een lieve man, maar geen knokker. Mijn moeder wel, zij wilde iets bereiken in het leven. Geld, aanzien. Maar zo zat mijn vader niet in elkaar. Wat vormt je karakter nu meer? De genen, die je meekrijgt of degene, bij wie je opgroeit? Het moeten wel je genen zijn. Anders kan ik de wonderlijke affiniteit niet verklaren, die ik altijd met mijn vader had. Voor mijn moeder -beeldschoon, frêle, naturel blond, goed opgeleid, maatschappelijk geëmancipeerd- had ik veel respect. Onder meer voor de manier, waarop zij als secretaresse de kost voor haar moeder en mij verdiende. In de hongerwinter van 1944 ging ze, alleen of met een vriendin, de boeren langs, vaak tot ver in Noord-holland. Op een fiets met massieve banden. Eten bij elkaar bedelen. Een fles melk, een stuk kaas, graan om brood te bakken. Soms op de terugweg alles afgepakt door de Moffen..uh.. Duitsers. Soms liet een soldaat haar ook wel stiekem toch iets houden. Het waren niet allemaal beesten. Maar ik dwaal af.

Maatje

Wat ik wou zeggen is dat ik, hoe goed mijn moeder ook voor me heeft gezorgd en geploeterd en ondanks mijn wel degelijk van haar geërfde ambitie om iets te willen bereiken, toch nooit zo'n diepe affiniteit met haar had als met mijn vader. Gelukkig zijn ze altijd als goede vrienden met elkaar blijven omgaan. Er waren, na de oorlog, zelfs periodes dat ze, ma met haar tweede man en pa met zijn tweede vrouw, bij elkaar gingen kaarten. Mijn moeder is ook altijd van mijn vader blijven houden. Ik zal nooit haar blik vergeten toen hij haar op haar sterfbed opzocht. Haar vermoeide ogen lichtten op en heel, heel even zag ik het verliefde meisje, dat zij lang geleden moest zijn geweest.


Mijn pa en opa hadden weinig gemeen. Ja, ze lustten allebei een borreltje op zijn tijd, altijd gezellig thuis, nooit in een café. En ze waren allebei al heel jong kaal. En heel zachtmoedig, bescheiden én driftig. Dat laatste niet vaak, maar dan wél ongelofelijk heftig. Over m’n grootvader kende ik al wel de legendarische familie-anecdotes over zijn driftexplosies. Maar m’n vader kende ik alleen als een zachtmoedige, geestige man. Tot die keer toen we Schakels speelden in de Stadsschouwburg in Haarlem. Ik zat samen met mijn vader en Cor Witsche, toen nog niet beroemd als Pipo de Clown, in een kleedkamer op de bovenste verdieping. Je kwam daar via een enorme stenen wenteltrap met een smeedijzeren balustrade vanaf gelijkvloers rondom omhoog tot aan de nok van het gebouw. Je keek van boven af dus in een trapgat naar de marmeren vloer vier of vijf verdiepingen lager. We zaten ons na voorstelling af te schmincken toen het manusje van alles, tevens de ‘jeune premier’ van het stuk, binnenstormde en nogal arrogant riep dat we de kleedkamer netjes hoorden achter te laten. Dat viel bij mijn vader, gepokt en gemazeld onder mijn opa’s strenge toneelregime, eventjes helemaal verkeerd. Hij greep de ‘jonge eerste’ bij zijn broekriem en revers en zwaaide hem als een veertje over de balustrade het trapgat in, hield hem daar boven dat gapende gat en siste de groen uitgeslagen jonge toneelgod toe: “Voortaan eerst kloppen!” Het was de eerste keer dat ik mijn grootvader in hem herkende. Een zeldzaam moment.


Heddy op z'n best. Een lekker melodietje bij de gitaar.

Want verder miste hij alle bezetenheid voor het theater, die mijn grootvader zo kenmerkte. Mijn vader was acteur tegen wil en dank. Door een combinatie van gemakzucht, een zware ooghandicap en opa’s dominante geest had hij zich al jong afhankelijk van zijn ouders opgesteld. En eerlijk is eerlijk, mijn grootvader werkte dat niet tegen, want hij kon alle kinderen goed in de zaak gebruiken. Zo ging dat in die tijd. Pa moest dus jarenlang helpen dekors timmeren en schilderen, als eerste naar de voorstellingen vertrekken met de dekorwagen, meehelpen uitladen en opbouwen, spelen, helpen afbouwen, inladen en tenslotte als laatste mee terug. Grootvader was een alles eisende werkgever. Zeker voor familie.

Het is wonderlijk hoe je met iemand, die je eigenlijk alleen van afstand kent, zo’n sterke band kunt voelen. Met zijn gevoel voor humor bijvoorbeeld. Ik kwam niet zo vaak bij hem thuis, maar dan moest je wel blijven eten. Want zijn tweede vrouw Nettie kon niet alleen verrukkelijk koken, maar dwong je ook om daarvan te genieten. Er ging dan geen maaltijd voorbij of ik proestte wel soep over tafel om een uit het niets komende idiote opmerking van pa.


Met Pa (3e van links) in De Jantjes, Carré 1950

Maar het was ook bewondering. Voor zijn belezenheid over de meest uiteenlopende onderwerpen, zoals astronomie, religie, alle mogelijke uitingen van kunst, mystiek. En voor zijn geweldige fysieke kracht, waarvan hij zich absoluut niet bewust was. Hij zou eens de bagagedrager van mijn fiets (zo’n ouderwets grof ijzeren ding) recht buigen, maar brak hem per ongeluk dwars doormidden. Ik herinner me ook dat hij eens klagend de meer dan veertig treden hoge steile trap opkwam van zijn huis aan de Churchilllaan. Hij was toen al dik in de zestig en vond dat hij nú toch wel erg achteruit ging. Want die koffer hè, die kreeg hij toch haast niet meer naar boven. Bleek dat ding vol boeken te zitten. Wel 100 kilo zwaar. Ik kreeg hem niet eens van de grond getild, laat staan veertig stijle traptreden omhoog.


Maar voor enig maatschappelijk advies moest je niet bij hem zijn. Daarin was hij zo onzeker als een klein kind. Als hij door een voor hem niet vertrouwd gezelschap was uitgenodigd om te komen praten over een nieuwe rol, kon hij een halve middag voor het betreffende adres heen en weer blijven lopen, voordat hij de moed had om aan te bellen. Ook enig zakelijk inzicht was hem vreemd. Hij liet zich altijd te laag honoreren, koos steevast de rol in het stuk dat maar kort liep, betaalde zelf altijd overal te veel voor, liet zich rommel aanpraten of verkocht de huid voordat de beer was geschoten. Zo won hij eens een bedragje in de loterij. Meteen kocht hij voor de hele familie kadootjes en kregen alle kinderen en kleinkinderen een geldbedragje. Toen het lot werd uitbetaald kwam hij iets van duizend gulden tekort. De hele familie lachen natuurlijk, maar ik vond het triest. Hoe oenig kan iemand nou toch zijn.


Pa in zijn element. Zonnetje, bootje, watertje, geen stress. Leven als een ambtenaar!

Hij kwam pas tot bloei toen hij na zijn vijftigste werd aangenomen bij het Stedelijk museum als suppoost. Formeel, vanwege zijn leeftijd, zonder uitzicht op promotie. Maar binnen een paar maanden gaf hij in vier talen rondleidingen in de Stijlkamers. Het was de baan waar hij zijn hele leven naar had uitgekeken. Werk dat hem interesseerde, beschermd, vaste werktijden, vast salaris, eindelijk rust en vooral zekerheid. Toen ik hem eens vroeg of het hem daar beviel, riep hij stralend van trots en zelfvertrouwen: “Jongen, ik ben een geboren ambtenaar!” En dat was-ie, die vader van mij.